Dit nieuwe boek is een mozaïek van verhalen over mijn jeugd in Den Helder vlak na de oorlog. Mijn vader werkte als timmerman op de Rijkswerf, mijn moeder beheerde een druk hulppostkantoor en mijn beide broers leidden hun eigen leven. Ik legde weinig gewicht in de schaal en er was geen sprake van enig toezicht. Tot op zekere hoogte kon ik doen wat ik wilde, maar dat was niet altijd fijn. Ik moest maar zien hoe ik me redde.
Wanneer je acht jaar bent en je broers zijn zeventien en negentien is uiterste weerbaarheid vereist. Dat vormt je voor de rest van je leven. Menigmaal heb ik van een vriendinnetje te horen gekregen: “Ik mag niet meer met je spelen van mijn moeder, want je bent te wild.”
Een kind valt samen met zijn omgeving, maar een enkele keer merkte ik dat het ook anders kon. Een klasgenootje zei eens: “Als ik straks uit school kom zit mijn kleine zusje achter het raam op me te wachten,” en ik voelde een steek van jaloezie.
Jaren van weleer is het verhaal van ‘het kleine slagveld’ van haar kindertijd.
Er was iets waar mijn moeder geen enkele aanleg voor had, maar dat zij toch hardnekkig doorzette: zelf kleren maken. Haar absolute hoogstandje zou een wintermantel voor mij worden. Een buitengewoon moeilijke opgave aangezien daartoe eerst een oude winterjas van mijn vader secuur uit elkaar getornd moest worden. Het diep donkerblauwe, bijna zwarte kledingstuk waar uren en uren op gezwoegd was, had een grijs astrakan kraagje gekregen en een smal astrakan reepje langs de steekzakken om het geheel wat op te fleuren.
Jaren van weleer is de zevende roman van Dens Vroege. Opnieuw gaan drama, hilarische gebeurtenissen en humor weer moeiteloos hand in hand.